The Project Gutenberg eBook of Sint-Nikolaas en het Sint-Nikolaas-feest

This ebook is for the use of anyone anywhere in the United States and most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this ebook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you will have to check the laws of the country where you are located before using this eBook.

Title: Sint-Nikolaas en het Sint-Nikolaas-feest

Author: Wessel Albertus van Hengel

Release date: December 3, 2010 [eBook #34555]
Most recently updated: January 7, 2021

Language: Dutch

Credits: Produced by The Online Distributed Proofreading Team at
https://www.pgdp.net

*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK SINT-NIKOLAAS EN HET SINT-NIKOLAAS-FEEST ***

Opmerkingen van de bewerker

Zo vlak voor zijn gedenkdag en feest dit jaar,
is ook een e-boekje over Sint-Nikolaas klaar.
Het belangrijkste wat te melden is voor het colofon:
een boek van W. A. van Hengel uit 1831 diende als bron.
Het taalgebruik ging niet op de helling,
het komt tot u in de originele, verouderde spelling.
Geen poging is ondernomen tot modernisering,
laat het desondanks krijgen uw waardering.
Daarbij moet wel het volgende worden gesteld:
woordafbrekingen aan het regeleinde zijn stilzwijgend hersteld.
Bij het transcriberen hadden wij al de nodige voorpret:
het Online Distributed Proofreading-team op https://www.pgdp.net.

SINT-NIKOLAAS
EN HET
SINT-NIKOLAAS-FEEST.


SINT-NIKOLAAS
EN HET
SINT-NIKOLAAS-FEEST.

DOOR

W. A. van HENGEL.

te Leiden,
bij S. en J. Luchtmans.
1831.


VOORBERIGT.

Reeds geruimen tijd geleden iets over Sint-NIKOLAAS en het Sint-NIKOLAAS-feest aan mijne vrienden, de Hoogleeraren KIST en ROYAARDS, als schrijvers en verzamelaars van het Archief voor Kerkelijke Geschiedenis, inzonderheid in Nederland, beloofd hebbende, wilde ik met hetzelve niet langer achterblijven. Ik had toch alleenlijk de moeite te doen, om zeker opstel, hetwelk voor eene reeks van jaren door mij vervaardigd en hier en daar voorgelezen was geworden, een weinig om te werken. Ik ondernam derhalve dezen arbeid, en mogt weldra mijne verhandeling met eenige taal- en oudheidkundige aanteekeningen inzenden. Doch daar juist toevallig de zesde van Wintermaand nu met snelle schreden naderde, vertrouwde ik, dat het aan sommige mijner landgenooten niet onaangenaam zijn zou, zoo zij die verhandeling, zonder het Archief te bezitten, verkrijgen konden. Zie daar de reden, waarom dezelve als een afzonderlijk geschrift wordt uitgegeven. Mogt zij niet alleen met genoegen gelezen worden; maar ook aan dezen en genen nog eenig nuttig onderwijs verschaffen!

[Leiden 11 Novemb. 1831.

SINT-NIKOLAAS
EN HET
SINT-NIKOLAASFEEST.

Onder de zonderlinge verschijnselen, welke zich op de wereld voordoen, behoort buiten twijfel het kinderfeest, naar Sint-NIKOLAAS genoemd, en hetwelk op den zesden van Wintermaand, zoo elders, als door geheel ons vaderland heen gevierd wordt. Hetzelve rust noch op staatkundige gebeurtenissen, noch op burgerlijke of godsdienstige wetten: en evenwel plant het zich van het eene geslacht op het andere over. In jaren van algemeenen rampspoed moge het minderen glans ten toon spreiden en minder genoegen opleveren; er komt echter nooit een tijd, waarin het geheel wordt nagelaten. Hoezeer de verschillende rangen en standen der maatschappij zich van elkander onderscheiden; te dezen aanzien onderscheiden zij zich niet: neen, overal, waar kinderen zijn, vereenigt zich steeds groot en klein, om, als de bepaalde dag daar is, in de viering van het feest te deelen. Doch het zonderlingste van alles is, dat, wanneer men naar de reden vraagt, waarom juist op den zesden van Wintermaand dit kinderfeest invalle, naauwelijks een uit duizend eenig bestaanbaar antwoord weet te geven.

Wie is toch Sint-NIKOLAAS? een wezen der verbeelding? of een man, die werkelijk hier op aarde geleefd heeft? ziedaar de eerste vraag, die bij zoo menigeen' onzer landgenooten zal zijn opgekomen, zonder dat hij aan zijne nieuwsgierigheid voldoen kon. Dat de naam in den Almanak onder de Heiligen staat aangeteekend, kan zeker niemand anders te vrede stellen, dan die zich daarvan overtuigd houdt, dat het bestaan van zulken, die voor heiligen verklaard zijn geworden, boven alle bedenking verheven is. Het wordt dan ook door dezen en genen in twijfel getrokken, of er wel ooit een Sint-NIKOLAAS geweest zij. En waarlijk! wanneer wij daarop letten, dat vele oude schrijvers, die zijnen naam, gelijk het ons toeschijnt, moesten vermeld hebben, hem met stilzwijgen voorbijgaan; zouden wij ligtelijk in verzoeking komen om ongeloovigen te worden. Hoe veel te meer, nadien de overlevering hem als een' man van ongemeene vermaardheid voorstelt, en wij dus niet begrijpen kunnen, dat wij in de geschiedenis van zijnen tijd geene de minste sporen van zijn aanwezen ontdekken! Maar mogen wij hem daarom met ééne pennestreek van de lijst der verdienstelijke kerkvoogden uitschrappen? Wij behoeven slechts aan te nemen, dat deszelfs roem op de schaal der nakomelingschap veel zwaarder dan op die van het met hem levende geslacht gewogen heeft; zoo is de zwarigheid reeds genoegzaam opgeruimd. Het blijft nu zoo verwonderlijk niet meer, dat noch EUSEBIUS, noch eenig kerkvader van de vierde eeuw zijnen naam vermeldt. Het laat zich eveneens verklaren, dat ATHANASIUS in zijne optelling der beroemde en vrome bisschoppen, die van het jaar driehonderd twintig tot driehonderd vijf en vijftig de Christengemeente bestuurd hebben, van hem geen gewag maakt. De meeste vertellingen nopens zijne bijzondere godvrucht en zijne werken van weldadigheid, die wij in latere geschriften geboekt vinden, zullen eerst na zijnen dood ontstaan zijn, mogelijk eerst eeuwen daarna, toen men aan zijn stoffelijk overschot eene hooge waarde begon te hechten. Men zweeg derhalve van hem, omdat hij in de schaduw van veel vermaarder mannen stond. En hoe zou iemand ook lust gevoeld hebben, om ze allen op te noemen, die de bisschoppelijke waardigheid bekleed hadden, of nog bekleedden? Om kort te gaan, wij zouden de twijfelarij veel te ver drijven, zoo wij deze twee dingen weigerden te erkennen: dat er eenmaal een Sint-NIKOLAAS op de wereld geweest is; en dat hij geleefd heeft in dien zelfden tijd, waarin hij door de overlevering geplaatst wordt.

En in welk eenen tijd hebben wij hem dan te zoeken? Immers in de eerste helft der vierde eeuw van onze Christelijke jaartelling. Hij was, namelijk, een tijdgenoot van KONSTANTIJN den groote; woonde in eene beroemde zeestad van Lycië, een landschap in Klein-Azië, in hetzelfde Myra, waar PAULUS op zijne reis naar Rome in een schip van Alexandrië is overgegaan; en bekleedde daar de waardigheid van Bisschop. Het is opmerkelijk, dat al de geschriften der oudheid, welke van hem gewag maken, ten aanzien van deze bijzonderheden met elkander overeenstemmen. Men zal hiervoor althans bezwaarlijk eene reden vinden, ten zij men aanneemt, dat die bijzonderheden inderdaad met de waarheid strooken. Zoo zij uit bronnen geput zijn, welke in de vijfde eeuw reeds bestaan hebben, laat zich dit nog te eer gelooven. Doch hoe dit ook zij, EUSTRATIUS, die, eene eeuw later, Ouderling te Konstantinopel geweest is, haalt eene levensbeschrijving van NICOLAUS aan, welke een geleerde oudheidkenner niet kwalijk vermoedt, dat reeds voor het jaar vijfhonderd moet vervaardigd zijn geworden. Ten tijde van JUSTINIAAN had 's mans roem zich reeds dermate verbreid, dat deze keizer hem in de zoo even gemelde stad een der prachtigste kerkgebouwen toewijdde. Andreas, Bisschop van Creta, hield in de tweede helft der zevende eeuw eene redevoering te zijner eere, welke nog te dezer dagen aanwezig is. Uit het een en ander blijkt ons duidelijk genoeg, dat wij hem onderscheiden moeten van zijnen naamgenoot, die ons als de elfde bisschop van Myra, en tevens als onderteekenaar van de besluiten der vierde Konstantinopolitaansche Kerkvergadering beschreven staat. Of wij hem onder de leden der eerste Kerkvergadering te Nicea, zoo als menig voornaam geleerde wil, behooren te tellen, is hoogst twijfelachtig, wijl wij er nergens eenig spoor van vinden, dan in boeken van laten tijd: terwijl de in omloop zijnde Arabiesche lijst der onderteekenaars, waarop zijn naam gelezen wordt, geen het minste geloof verdient. Wij hebben ons derhalve daarmede te vergenoegen, dat hij onder de regering van KONSTANTIJN Bisschop te Myra is geweest: maar dit mogen wij ook, op grond der aangehaalde bewijzen, met tamelijke gerustheid vasthouden.

Weten wij nu tot onze blijdschap, dat het geen verdicht wezen, maar een zeer eerwaardig persoon is, wien de kinderlijke leeftijd naast hunne ouders de meeste hulde toebrengt; dit zet onze nieuwsgierigheid aan, om van denzelven meer te vernemen. Doch 's mans geschiedenis te verhalen is eene allermoeijelijkste zaak, wijl ons bijna geene andere bronnen ten dienste staan, dan legenden, waarop wij niet vertrouwen kunnen. Gelooven wij hetgeen hem wordt nagegeven; dan behoort men hem onder de ijverige voorstanders der regtzinnigheid en de onverschrokken bestrijders van de ketters te tellen, welke de vierde eeuw heeft opgeleverd. Inzonderheid was hij een hevig tegenpartijder van ARIUS, en zou NESTORIUS en EUTYCHES eveneens met warmte bestreden hebben, ware hij niet lang gestorven geweest, voor dat deze met hunne gevoelens opkwamen. Geen wonder, dat hij dan ook alle krachten inspande, om in de stad zijner woning en derzelver nabuurschap de afgoderij uit te roeijen en de Heidensche tempels en altaren te verwoesten. Reeds ten tijde van LICINIUS stond hij bekend als een man van stoutmoedigheid, werd uit dien hoofde door dezen vervolger der Christenheid in de gevangenis geworpen en bleef in ketenen zuchten, tot dat KONSTANTIJN hem verloste en op zijnen bisschoppelijken zetel herstelde. Men plaatste hem dan ook naderhand onder de veertig martelaars, welke onder dien bloeddorstigen keizer voor de zaak des geloofs geleden hebben. In hoe verre men zich nu in het een en ander aan vergrooting schuldig hebbe gemaakt, zal moeijelijk te beslissen zijn; maar al deze bijzonderheden voor verdichtsels te verklaren, houden wij voor eene zeer gewaagde onderneming. Ook komen zij ons te geloofwaardiger voor, daar zij met dat vreemde en wonderbare, hetwelk steeds vermoeden van zeker vroom bedrog verwekt, niets gemeen hebben, en met den geest van den tijd, over welken hier gehandeld wordt, uitnemend strooken. Zoo veel zal men althans wel mogen vaststellen, dat Sint-NIKOLAAS een dapper voorstander van de leerbegrippen en verordeningen der te zijnen tijde Katholijk gewordene Kerk is geweest, en derhalve ook dienswegens in aandenken verdient te blijven.

Onder de deugden, waardoor deze Heilige zich grooten roem verworven heeft, rekent men voornamelijk zijne matigheid en hulpvaardigheid. En waarom men aan deze zulk een' lof zou hebben toegezwaaid, zoo het niet eenigen grond had gehad in 's mans bestaan en karakter, laat zich niet begrijpen. Maar hetgeen te dien opzigte verteld is geworden, loopt zoo zeer in het bespottelijke dat men zich eindelijk genoodzaakt heeft gezien, om er eene zinnebeeldige uitlegging van te geven. 's Mans matigheid zal onder anderen zoo verre gegaan zijn, dat hij reeds als zuigeling de moederlijke borst spaarde, door haar op Woensdag en Vrijdag slechts eenmaal te gebruiken; ja wat meer is, dat hij zelfs vóór zijne geboorte vastte. Die dit gelooven kan, moet het om den wil van zwakke moeders bejammeren, dat zulk eene gave van onthouding zoo geheel verdwenen is, en het niet te berekenen valt, dat dezelve ooit zal wederkomen. In zijne hulpvaardigheid geeft men Sint-NIKOLAAS na, dat hij even zonderling te werk ging. Hij had, namelijk, rijke ouders en zag zich daardoor in de gelegenheid, om nooddruftigen te verzorgen; maar de wijze, waarop hij zulks deed, was vrij gelijk aan het gedrag van zekeren welbekenden wijsgeer, die in eenige oogenblikken van opgewondenheid, of liever in eene vlaag van zinneloosheid, zijn geld in zee wierp. Hij schonk toch, zoo als de faam zegt, de gansche erfenis, welke zijne ouders hem nalieten, eensklaps weg, zonder iets voor zich zelven te behouden. Maar hoe dit overeen te brengen zij met hetgeen een zijner lofredenaars in hem prijst, dat hij dagelijks de armen gespijsd en gedrenkt heeft, is eene vraag, waarop wij geen antwoord geven kunnen: daar toch zijn bisdom hem zulke groote inkomsten niet zal hebben opgeleverd, als waarvan latere tijden heugen.

Schreef men nu aan Sint-NIKOLAAS zulk eene zonderlinge deugdzaamheid toe; men verhief hem ook als een' der grootste wonderdoenders. Die de Kerkelijke Geschiedenis gelezen heeft, kent de ligtvaardigheid, waarmede velen aan gewone dingen den naam van buitengewone Goddelijke werken gegeven en zelfs mannen van verdiensten de in omloop zijnde vertellingen geloofd en verder verbreid hebben. Men zal zich in allen gevalle geene onbezonnenheid te verwijten hebben, wanneer men de gebeurtenissen van dien aard, welke zich van de vierde eeuw dagteekenen, voor loutere verdichtsels houdt. Intusschen staan er niet slechts ongehoorde, maar ook onmogelijke wonderen van onzen Heilige aangeteekend. Hij verscheen, bij voorbeeld, aan KONSTANTIJN in den droom, maakte hem de onschuld van drie gevangen soldaten bekend, en weêrhield hem, om zich met hun bloed te bevlekken: waarom de keizer, zulks ontwaar geworden zijnde, hen des anderen daags, na hunne verlossing uit den kerker, ernstig aanbeval, zich aan de dienst van Sint-NIKOLAAS te wijden, en zelf allerlei kostbare geschenken aan den Heilige toezond. Hoe vele sporen van bijgeloof uit lateren tijd doen zich hier, te gelijk met die groote ongerijmdheid, voor, dat iemand, die van zijne vermoeijenis op zijne legerstede uitrustte, aan een' ander, op den afstand van honderd uren, in eigen persoon zou verschenen zijn! Wilde men aan de vertelling een' dragelijken zin geven; dan zou men moeten aannemen, dat de keizer een' rusteloozen nacht gehad heeft, en nu de gedaante van Bisschop NICOLAUS, den bekenden verdediger der onschuld, in eene dreigende houding voor zijne verbeelding zal zijn opgerezen. Doch hoe het ook zij, de legende zelve moet reeds vroeg in de wereld zijn gekomen. Wij vinden er bij SUIDAS reeds gewag van gemaakt. Wat meer is, EUSTRATIUS heeft haar te boek gesteld. Ja de overlevering zegt ons, dat de verloste gevangenen NEPOTIANUS, URSUS en EUPOLEON geheeten hebben. Van waar dit alles? Uit het hersenbrein van den eenen of anderen bedrieger of dweeper? Wil iemand dit gelooven, wij laten hem de vrijheid: onzes inziens moet er iets gebeurd zijn, hetwelk tot dit sprookje aanleiding gaf; maar de zuivere waarheid te vinden, houden wij voor onmogelijk.

Nopens het leven van Sint-NIKOLAAS hier op aarde hebben wij niets meer te berigten. Maar het ging hem, zoo als het aan vele Heiligen gegaan is, dat zij zich na hunnen dood nog den grootsten roem verwierven. Eerst vergenoegde men zich met op zijn graf te treuren. Vervolgens begon men hem te vereeren als een' beschermer der ongelukkigen. Eindelijk wist men veel te verhalen van de hemelsche kracht, door hem na zijn sterven ten toon gespreid. Een van deszelfs opvolgers op den bisschoppelijken stoel, THEODORUS, verklaarde op de tweede Niceensche Kerkvergadering openlijk, dat hij zijnen Aartsdiaken over geleden onregt was komen troosten, waarvoor hij echter geen' anderen grond had dan dezen, dat de Diaken iemand met een roodkleurig aangezigt en grijze haren gezien had, hoedanig de overlevering Sint-NIKOLAAS voorstelde. Van onaangenamer gevolgen was op zekeren nacht deszelfs verschijning in de cel van een' monnik, wien hij, als bij gebrek van touwen, met de haren van het bed sleepte en vervolgens zoo erbarmelijk geeselde, dat het gansche klooster van het gekerm sidderde. Zoo zal de Heilige dan van den hemel zijn gekomen en eene geeselroede medegebragt hebben, om den post van beul op aarde te bekleeden! En dit louter, gelijk het verhaal zegt, om reden, dat de monnik geweigerd had, ter eere van 's mans nagedachtenis een lied te zingen! Gelukkig, dat hij slechts zelden tot het verrigten van zulk eene strafoefening verschenen is, maar meestal uit goedhartigheid, om zoo wel anderen te helpen en te redden, als voornamelijk zeelieden, op welke het schijnt, dat hij te Myra eene zeer naauwe betrekking gekregen heeft! Maar mogelijk schreef men, gedurende het leven van den Heilige, de redding van schepelingen wel eens aan deszelfs voorbede of wonderkracht toe. Hieruit ontstond dan het geloof aan zijn vermogen op zee, en, werd dit na zijnen dood al verder en verder voortgeplant, men riep nu in den nood NICOLAUS aan, ja, zoo vaak men zich gered zag, achtte men zijne behouding voor een werk van dezen. Zoo kwamen er van tijd tot tijd al meerdere vertellingen van zijnen bovenmenschelijken invloed in de wereld. Evenwel vertelt men van hem niet alleen, dat hij zijne vrienden door zijne tusschenkomst beloonde, maar ook, dat hij zijne vijanden strafte: zoo als hij in het begin der negende eeuw zekeren vermetelen Arabier, die de heilige bewaarplaats van zijn gebeente had pogen in stukken te breken, met een verschrikkelijk onweder bezocht, hetwelk deszelfs vloot geheel vernielde en hem zelven naauwelijks liet ontkomen.

Wat 's mans stoffelijk overschot betreft, hetzelve verspreidde, naar luid der vertellingen, rondom het graf zulk eene welriekende reuk, dat de kranken, welke men naar dit gesteente bragt, er door genezen en alle bedevaartgangers er van verkwikt werden. Over deze vertelling zal men zich te minder verwonderen, wanneer men zich herinnert, hoevele fabelen er, vooral van de vierde eeuw af, nopens het gebeente van martelaars en andere afgestorvenen ontstaan zijn. Hier behoeft men de oorzaak niet ver te zoeken, daar het sprookje eenvoudig rusten kan op eene speling met het woord Myra, hetwelk taalkundigen weten, dat zoowel welriekend vocht, als de bisschoppelijke stad van Lycië beduidt. Nadat nu het gerucht eenmaal in omloop was gekomen, werd het hoe langer hoe verder verbreid. De Faam vloog naar Europa over. Ook van daar kwamen er bedevaartgangers te Myra. Eindelijk zullen de burgers van Bari, eene stad in Apulië, het gewaagd hebben, om het heilige gebeente naar hunne geboorteplaats over te brengen. En daar wil men, dat het niet alleen welriekende geuren ademde, welke iedereen' verkwikten, maar ook eeuwen lang allerlei wonderen werkte. Zeker behelzen de verhalen, welke wij hierover in oude schriften vinden, zulke zonderlinge en vreemde dingen, dat wij ligtelijk in verzoeking geraken, om geheel de zaak als logenachtig te verwerpen. Zelfs is het zoo bewezen niet, dat het werkelijk de overblijfselen van NICOLAUS geweest zijn, die men naar Apulië bragt. Evenwel was de overbrenging van iets, hetwelk men als zoodanig vereerde, aan de denk- en handelwijze van dien tijd juist overeenkomstig. Ook zijn de bewijzen, dat er zoo iets, en wel ten jare 1087 heeft plaats gehad, veel te sterk, dan dat men het met grond loochenen kan. Ten jare 1106 schreef Paus PASCHALIS II. aan EUSTACHIUS, den abt van den heiligen NICOLAUS, dat het ten tijde van een' zijner voorgangers, VICTOR III. gebeurd was, en gaf dus eene getuigenis, welke ons zoowel omtrent den netten tijd van het voorval inlicht, als deszelfs waarheid bevestigt. Wat meer is, ten jare 1089 schreef reeds URBANUS II. aan ELIAS, bisschop van Bari, dat God de stad van 's mans woning verwaardigd had, om aan dezelve het lijk van den heiligen NICOLAUS te schenken. En ditzelfde Kerkhoofd deed eene bewaarplaats vervaardigen, waar hij zelf, naar Apulië heen gereisd, het gebeente nederleide.

Doch het zij het de overblijfselen van Sint-NIKOLAAS, of die van iemand anders geweest zijn, welke men te Bari als een dierbaar kleinood waardeerde; wij kennen weinig Heiligen, die daar en elders zulk eenen naam gemaakt hebben, als deze voormalige Bisschop van Myra. Was hij van vroegen tijd af in de Grieksche kerk het voorwerp eener algemeene vereering; hij is nog heden ten dage een der grootste Heiligen in geheel Rusland. Reeds in de achtste eeuw kende en eerbiedigde men hem in Duitschland, Frankrijk en Italië. Vooral verspreidde zich, met de reuk van 's mans beenderen te Bari, de reuk zijner heiligheid door Europa heen. Overal werden hem kerken gewijd. Overal werden kinderen naar zijnen naam genoemd. Overal vierde men den dag zijner geboorte, welken men, hetzij naar waarheid hetzij bij vergissing, op den zesden van Wintermaand gesteld had. Doch zoo men hierin de waarheid volgde, is het de vraag, of het oorspronkelijk 's mans komst op de wereld, dan wel deszelfs uitgang uit de wereld bedoelde. Immers weet elk beoefenaar der kerkelijke geschiedenis, dat de oudheid het sterven der Godvruchtigen, als den overstap tot het ware leven eene geboorte genoemd en den dag, waarop dit was voorgevallen, gevierd heeft. Maar naderhand is dit in vergetelheid geraakt en alleen die dag, waarop iemand het levenslicht aanschouwd had, voor den geboortedag gerekend geworden.

Wanneer Sint-NIKOLAAS door eene plegtige verklaring onder de Heiligen der Roomsche kerk zij opgenomen, weten wij niet te zeggen. Zeker is het niet gebeurd voor het jaar 993, waarin wij het eerste voorbeeld van zulk eene heiligverklaring plaatsen moeten. Na den tijd der Hervorming heeft de Kerkvergadering te Trente het met hare goedkeuring bekrachtigd, dat men den zesden van Wintermaand als den aan hem gewijden dag vierde. Dit is dan ook bij de Roomschgezinden tot dus verre in gebruik gebleven. Maar tusschen deze vereering van den Heilige, en tusschen het naar hem genoemde kinderfeest bestaat er een groot onderscheid. Van waar dan, dat men hem juist tot den Patroon van dit feest gemaakt heeft? Van waar, dat de Protestanten, niettegenstaande den afkeer, welken zij van de gebruiken der Roomsche Kerk hadden, hetzelve hebben aangehouden? Van waar eindelijk, dat dit bijzonder in ons vaderland gebeurd is, terwijl op vele plaatsen buiten hetzelve een andere dag van Wintermaand verkoren werd, om dergelijk feest voor de kinderen aan te rigten? Het zal niet onaardig zijn, op deze vragen eenig antwoord te geven, en te gelijk de oorzaken van de eene en andere uiterlijke vertooning, welke het Sint-NIKOLAAS-feest pleegt te vergezellen, zoo veel mogelijk op te sporen.

Bij den eersten opslag heeft Sint-NIKOLAAS op zijnen verjaardag een zonderling voorkomen: want welke gemeenschap is er toch tusschen den eerwaardigen en heiligen bisschop van Myra en een' rondbrenger van lekkernij en suikergebak? Doch wij zullen de zaak in een ander licht beschouwen, wanneer wij hier eveneens te werk gaan, als bij het onderzoek naar menig ander feest, gebruik, spreekwoord, of wat ons ook de oudheid overgeleverd hebbe. Zoo lang men zich afslooft, om volledige bescheiden uit lang verloopene eeuwen in te winnen, verspilt men den tijd, zonder zijn doel te bereiken. Eene enkele omstandigheid in iemands leven, een bloot toeval, eene kleinigheid zelfs, brengt iets onder weinigen in trein, en nu breidt het zich langzamerhand verder uit, tot dat het eindelijk op de nakomelingschap overgaat. Dit is, mijns inziens, de sleutel tot de verklaring van het Sint-NIKOLAAS-feest. Goedhartigheid, zagen wij, was een der voorname trekken in het karakter van dezen bisschop. Die goedhartigheid spreidde zich vooral in weldoen ten toon, in weldoen van geheel de bevolking zijner stad, bijzonder van ieder voorwerp, hetwelk medelijden of beklag verdiende. Voornamelijk schijnt hij de vriend van kinderen geweest te zijn. Misschien weten mijne lezers de vertelling, die er van hem in omloop is, dat hij eenmaal aan een arm soldaat, die over zich zelven en zijne drie jonge dochters in de uiterste verlegenheid was, eene zoo welgevulde goudbeurs beschikte, dat de vader niet alleen overvloed voor zijn gansche leven had, maar ook zijne dochters, bij haar huwelijk, met een' kostelijken bruidschat kon uitzetten. Zeker geleerd schrijver oordeelt, dat uit deze vertelling, hoe weinig geloof men er aan geven kunne, het kinderfeest op den geboortedag van den Heilige zal zijn voortgekomen. Mogelijk is dit maar een van die bewijzen der weldadigheid, welke hem de Overlevering uit hoofde van zijne bekende liefde voor de jeugd heeft toegeschreven, en waardoor hij de Patroon derzelve geworden is. Doch in allen geval heeft deze gebeurtenis hem een' grooten naam verworven. Toen hij nu dood was, werd, gelijk het doorgaans gebeurt, zijne liefde nog hooger gewaardeerd, dan bij zijn leven. Men trachtte zich zelven en de zijnen wegens zijn gemis te troosten, door zijn voorbeeld na te volgen. Weldra vierde men hier en daar den zesden van Wintermaand niet slechts ter eere van den Heilige, maar ook ten gevalle zijner kinderen. Van tijd tot tijd werd zulk eene feestviering algemeener. Ten laatste was de roem van Sint-NIKOLAAS als weldoener der kinderen bij velen zoo gevestigd, dat men hem in gezelschap van dezelve afschilderde. Nu laat het zich ook verklaren, dat hij in die landen, waar zijn feestdag een dag van blijdschap voor de jeugd geworden was, door geene godsdienstige geschillen in vergetelheid geraakte. De kleinen bleven aan hem denken; en hoe kon hij dan door de volwassenen, hoe kon hij door ouders vergeten worden? Neen, zoo verre werd het Protestantisme, ten minste in sommige oorden, niet gedreven. Als heilige werd hij niet langer vereerd; maar hij behield zijne waarde als Patroon der kinderen, en de zesde van Wintermaand was steeds de vreugdedag, waarop aller mond zijnen lof vermeldde.

Doch het is niet genoeg, op de uitdeeling van geschenken te letten, welke op den zesden van Wintermaand onder den naam van Sint-NIKOLAAS geschiedt; maar wij moeten ook de wijze, waarop men bij die uitdeeling te werk gaat, in aanmerking nemen. Bij den eersten opslag heeft het reeds eene zonderlinge houding, dat men gewoon is de kinderen met de gaven van dezen heiligen man te verrasschen, zoodat zij dezelve krijgen, zonder dat zij den milddadigen gever zien. Zou dit nu toevallig ingevoerd, of wel uit eene bepaalde overlevering ontstaan zijn? Zou welligt de eerste oorsprong van deze geheimzinnigheid in die leer van het Christendom liggen, welke het weldoen in het verborgene aanbeveelt? Deskundigen weten, hoe zich in de eerste eeuwen onzer tijdrekening velen als om strijd tot het opvolgen dezer leer beijverd hebben. Langzamerhand ging het hiermede, als met andere voorschriften: men liet den geest verloren gaan, en hield zich nu te vaster aan de letter. Of dit nu ook het zwak van onzen bisschop geweest zij, durven wij niet zeggen; maar er wordt van hem verhaald, dat hij het steeds daarop toeleide, om onbekend te blijven, als hij ergens hulp of verkwikking aanbragt. Vooral vond hij er, naar het schijnt, een bijzonder vermaak in, dat hij zijne giften tot elks verbazing, en dus des avonds of des nachts bezorgde, en dan weder in stilte vertrok. Zoo handelde hij dan ook met die goudbeurs, waarvan boven gesproken is: daar hij aan het huis van den soldaat kwam, terwijl alles in diepe rust was, het kostbare geschenk, als een andere PLUTUS, door het vengster wierp en op staanden voet zich verwijderde. Intusschen mislukte het hem hier zoowel als elders, om van zijn goeddoen een geheim te maken. Doch nadat het wereldkundig was geworden, prees men het niet minder. Na zijn afsterven volgden de ouders hem na in het verrasschen hunner kinderen. Welligt rezen zij daartoe eerst midden in den nacht van hunne legerstede op. Maar met den tijd werd dit te lastig gerekend, en nu maakten zij hunne beschikkingen voor zij zich te slapen leiden. Zoo kreeg men bij Sint-NIKOLAAS-dag ook Sint-NIKOLAAS-avond. En toen men Sint-NIKOLAAS-avond gekregen had, moest de heilige man ook daarin worden nagebootst, dat men den kinderen, wel geen goud of zilver, maar hetgeen bij velen hunner nog op hooger prijs dan goud of zilver staat, in het geheim door een half geopende deur of vengster toewierp. En het eene geslacht leverde dit aan het andere over.

Doch het bleef niet bij louter menschelijke handelingen. Gelijk het geloof aan de verschijningen van gestorvene Heiligen in de middeleeuw algemeen was; zoo geloofde men, gelijk boven reeds gebleken is, ook van Sint-NIKOLAAS, dat hij van tijd tot tijd op aarde verscheen. Dit geloof ging als kweekgras van het eene geslacht op het andere over, en werd schier met elken leeftijd door de verhalen van nieuwe verschijningen bevestigd. En op welk eenen dag voegde deszelfs tegenwoordigheid nu beter, dan op zijnen feestdag? Weldra verbeeldde zich dan ook de kinderlijke eenvoudigheid, dat de goedhartige Bisschop hun nabij was, zonder aan de zwarigheid te denken, dat hij zich kwalijk op duizenden plaatsen te gelijk bevinden kon. De versnaperingen, hun op zijne verjaring geschonken, schreven zij aan hem zelven toe. Zij leerden en zongen liedjes te zijner eere, die zij aan elkander overleverden. Wat ouders, vrienden en bekenden er toe deden, om de kleinen in dien waan te brengen, weten wij niet te zeggen; maar dit weten wij, dat zij dwaas genoeg waren, om hen daarin te versterken. Zij zelven gaven zich voor den persoon van Sint-NIKOLAAS uit. Zij doschten zich op eene vreemde wijze uit, om het bedrog te verbergen. Het uitdeelen der giften geschiedde met een' toestel, welke de kleine wereld nog meer verbijsterde. Zoo werd de Heilige verlaagd tot een' gemeenen kluchtspeler. In dat karakter verschijnt hij nog jaarlijks op zijnen geboortedag, en wie durft den tijd bepalen, waarin dit geheel veranderen zal? Het is zoo, in menig huisgezin wordt de jeugd verstandiger, dan wij volwassenen in onze kindschheid geweest zijn, hier en daar misschien al te verstandig. Leeraars en opvoeders verzetten zich genoegzaam met gemeene krachten tegen het ingeslopen gebruik, als voor de maatschappij hoogst nadeelig. En waarlijk! zij zijn althans dan, wanneer men het zoo aanlegt, dat de vrees voor verschijningen uit de geestenwereld bij de jeugd gevoed wordt, geene te gestrenge zedemeesters. Maar de lezer wacht zeker te dezer plaats geene uitweiding over dingen, die thans in duizend boeken voorkomen. Genoeg dan, dat een ieder er nog bij lange na niet toe gezind is, om den zesden van Wintermaand in een' anderen smaak te vieren. De kleinen vinden de tusschenkomst van den Heilige zoo natuurlijk, dat zij zich verwonderen zouden, bijaldien hij achterbleef. Eene menigte van ouders kan het nog niet begrijpen, dat er zoo veel kwaads in gelegen is, hen in dat vooroordeel te stijven. Voor sommige zou het zelfs zwarigheid opleveren, zoo de kinderen dat vooroordeel afleiden: want zijn zij hun gezag ongelukkig kwijt geraakt, dan hebben zij gewisselijk Sint-NIKOLAAS noodig, om de halstarrigen te bedwingen!

Men doet, namelijk, gelijk ieder weet, Sint-NIKOLAAS niet slechts verschijnen, om de kinderen vrolijk te maken, maar ook, om hen wegens hunne ongehoorzaamheid te bestraffen. Hij wordt dus ook in de afzigtigste gedaante afgebeeld. En de reden behoeft men niet verre te zoeken. Of hoe stelde men zich in de middeleeuw de verschijningen van bovenmenschelijke wezens voor, als zij kwamen, om eenig onregt te wreken? Immers, met oogen van vuur, met kettingen, met beestenhuiden, en met al wat voor den mensch het meest verschrikkelijk was, toegerust. Zoo vertoonde zich dan ook Sint-NIKOLAAS, en men vergat vooral de geeselroede niet, welke het gebleken was, dat hij zoowel te handteren wist. Toen die vermommingen eenmaal waren ingevoerd, bleven zij van geslacht tot geslacht voortduren, en zoo zijn zij tot ons gekomen. Wat het gebruik betreft, om den Heilige zijne schoenen te brengen, dit zal ontstaan zijn uit de overlevering, dat de goudbeurs, welke hij den berooiden soldaat toewierp, juist in deszelfs schoenen gevallen is, die voor het bed stonden. De meeste bevreemding verwekt echter de voorstelling van Sint-NIKOLAAS als een' ruiter, welke zoowel in Braband en elders, als in Holland gevonden, en ook op schilderijen gezien wordt, waarop hij staat afgeteekend. De gedachte toch, dat hij jaarlijks een paard uit den hemel medebrengt, zal niemand voor aannemelijk houden; en de gissing, dat hij, bij zijn leven op aarde, eerst ruiter en vervolgens Bisschop geweest is, strookt niet zeer met den eerbied aan zijn persoon verschuldigd. Het zou eenig licht kunnen geven, dat bij sommige zijner kerken, zoo als te Utrecht, van onheugelijken tijd af, een paard onderhouden is geworden, waarmede de geestelijken hunne ver verwijderde Parochianen bezochten. Evenwel blijft het nog onzeker, of dit gebruik ontleend zij uit hetgeen die Patroon als Bisschop zelf gedaan heeft; dan of men uit hetzelve aanleiding genomen hebbe, om hem als ruiter af te beelden. Mogelijk houdt men het eerstgenoemde voor meest verkieslijk, omdat het bekend is, dat deze Heilige niet alleen voor de stad Myra, maar ook voor de omliggende streken werkzaam, en zeker buiten staat geweest is, om zich overal heen te voet te begeven. Doch wat men ook verkieze; onnatuurlijk is het gewis niet, dat de oude man, die op duizende plaatsen te gelijk wezen moet, zoo veel mogelijk voor zijn gemak zorgt en zijne togten te paard aflegt.

Maar nu is nog de vraag, waarom er bijzonder in ons vaderland op den dag van Sint-NIKOLAAS een kinderfeest zij; terwijl daarvan op vele plaatsen van Duitschland en elders niet geweten wordt. En om die vraag met zekerheid te kunnen beantwoorden, moesten er oude stukken zijn, die ons de noodige bescheiden aan de hand gaven. Wilde men het aan minachting jegens den eerwaardigen Bisschop wijten, dat men in menig oord zijnen dag voorbij laat gaan, zonder naar zijn voorbeeld de kleinen vrolijk te maken; men zou vergeten zijn, dat zulks dikwijls ook daar niet geschiedt, waar men hem als Heilige in de hoogste waarde houdt, ja waar men zich zelfs verbeeld heeft overblijfselen van hem te bezitten, die eene groote wonderkracht hadden. Veel liever bedenke men, dat 's mans navolging als kindervriend van deszelfs vereering als Patroon der kerk nooit onafscheidelijk geweest is: dat juist daarom de oude schrijvers, die over den zesden van Wintermaand als den feestdag van dezen grooten voorspraak der geloovigen met ophef spreken, van het kinderfeest, zoo ver ons gebleken is, tot één toe stilzwijgen; en dat dit feest derhalve in vele gewesten van Europa, waar hij in den rang der Heiligen werd opgenomen, niet zal zijn ingevoerd geworden. Nu is het bij de nakomelingschap gebleven, zoo als men van ouds begonnen was: en daaruit laat het zich gemakkelijk verklaren, dat Sint-NIKOLAAS niet overal met kindergeschenken rondgaat, wanneer men zijne verjaring viert. Maar waarom doet hij zulks juist hier te lande? Zou welligt de hulde, welke onze voorouders aan vreemde Heiligen en dus ook aan dezen toebragten, van uitgestrekteren omvang dan bij de Duitschers en andere volken geweest zijn, omdat hun eigen grond er zoo weinige had opgeleverd? Of zouden koophandel en zeevaart, welke hier reeds vroeg in de beginselen waren, een gebruik, hetwelk elders slechts bij name bekend werd, naar deze gewesten hebben overgeplant? En zou mogelijk de ligging van ons vaderland in de nabijheid der zee er het hare toe gedaan hebben, om dit gebruik algemeener en duurzamer te maken? Wij hebben boven gezien, dat Sint-NIKOLAAS bij voorkeur een beschermer van schepelingen geweest is, en konden daarvan nog veel meerdere proeven uit de legenden aanhalen. Nu heeft men hem, zoo men Rusland uitzondert, ook nergens zoo hoog vereerd als aan de zeekusten, bij voorbeeld, in Venetie, Vlaanderen, en waarom zouden wij er niet bijvoegen in ons Vaderland? Van vroegen tijd af had men hier geheele buurten en dorpen, die zijnen naam droegen. De grootste der Amsterdamsche kerken was aan hem toegewijd. Geene mindere hulde zwaaide men hem te Utrecht, te Middelburg, te Kampen, te Groningen toe. Ook Friesland achtte zich door zijne bescherming gelukkig. Om kort te gaan, hij was een der voornaamste Patronen van ons vaderland, en zou men dan hier op den zesden van Wintermaand te zijner eere geen kinderfeest gevierd hebben?


En nu blijft er, voor zoo veel ons bekend is, nopens Sint-NIKOLAAS en het Sint-NIKOLAAS-feest niets van eenig belang meer te vragen of te onderzoeken over. Moesten wij den lezer dikwijls in het onzekere laten, of ons met gissingen behelpen; men wijte dit aan de gebrekkigheid van de bronnen, tot welke wij den toegang hadden. Misschien voelt zich de een of ander opgewekt, om op het door ons ingeslagen spoor verder voort te gaan, en zijne krachten aan de toelichting van hetgeen nu nog duister gebleven is te beproeven. De Heilige, die twee dagen van het jaar geheel de kinderwereld vrolijk maakt, verdient ook zeker wel, dat men zich eenige moeite geve, om de geschiedenis van hem zelven en van zijn feest te kennen.